2003-06-11

Memorandum van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek aan de nieuwe federale regering - Brussel, 11 juni 2003

Enkele fundamentele voorwaarden om onderzoeksjournalistiek te stimuleren

Over het belang van de pers en haar rol binnen de democratie is iedereen het eens: de journalistiek kan een belangrijke rol spelen, een waakhond, binnen een volwassen democratie. Maar daarvoor moeten toch enkele fundamentele voorwaarden vervuld zijn. En deze zijn in België nog niet voor 100 procent realiteit.

Elementair voor professionele onderzoeksjournalistiek is de toegankelijkheid van de officiële bronnen. De Wet op de Openbaarheid van Bestuur is inmiddels een feit, maar niet in die mate dat journalisten of burgers van deze wetgeving gebruik maken. Enkele praktische bezwaren staan hier in de weg.

Daarnaast is het elementair dat het journalistiek bronnengeheim in België erkend wordt als een essentieel onderdeel van de expressievrijheid.

Hieronder geven we enkele concrete voorwaarden omtrent deze twee fundamentele rechten:

I FEDERALE OPENBAARHEIDSWETGEVING

Met de tot standkoming van artikel 32 G.W. en de beide federale openbaarheidswetten heeft de federale overheid een heuse inspanning geleverd om de openbaarheid van bestuur vorm te geven in België. Daarna is de situatie echter wat blijven stilstaan. Nieuwe stappen moeten gezet worden:

1.    Een verkorting van de behandelingsprocedure;
2.    Een creatie binnen elke overheidsdienst van een cel die in netwerking met gelijkaardige cellen in de andere overheidsdiensten de aanvragen behandelen;
3.    Het omvormen van alle uitzonderingsgronden tot relatieve uitzonderingsgronden;
4.    Een aanzienlijke versterking van de beroepsmogelijkheden, vooral dan door de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten om te vormen tot een administratieve beroepsinstantie met een eigen begrotingspost en voldoende personeel;
5.    Het opzetten van vormingsinitiatieven voor de administraties en dit zowel m.b.t. de toepassing van de openbaarheidswetgeving zelf als m.b.t. het voeren van een beleid om moeilijkheden te voorkomen;
6.    Duidelijke initiatieven tot bekendmaken van het bestaan en de mogelijkheden van de openbaarheidswetgeving bij het grotere publiek;
7.    Nieuwe aanzetten om de openbaarheid van bestuur te verruimen;
8.    Uitbreiding van het toepassingsgebied ratione personae: iedereen ongeacht zijn juridische vorm die overheidstaken uitvoert dient onder een openbaarheidsregime te vallen, althans voor zover het gaat om de uitvoering van overheidstaken. Traditionele overheidsdiensten dienen blijvend volledig onder het openbaarheidsregime geplaatst te worden.;
9.    Een duidelijke wettelijke regeling om het spanningsveld intellectuele rechten en openbaarheid van bestuur op te lossen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het grondwettelijk beschermd recht van artikel 32 G.W.;
10.    Een verdere uitbouw van de actieve openbaarheid van bestuur, met gebruik van de ICT-mogelijkheden die zich op dit vlak aandienen zonder dat uit het oog verloren wordt dat heel wat mensen in België de weg naar het internet nog niet gevonden hebben;
11.    Een blijvende aandacht voor een preventieve aanpak: hierin kan en moet de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten een grote rol spelen: vorminginitiatieven, verplichte controle van wetsontwerpen op hun conformiteit met de uitgangspunten van de openbaarheid van bestuur;
12.    Een verplichte rapportering van de Commissie aan het parlement en behandeling van dit rapport binnen de bevoegde parlementaire commissie;
13.    Een openbaarheidswetgeving die geschreven is vanuit het oogpunt van de burger;
14.    De afschaffing van of tenminste de evaluatie van het bestaan van afwijkende openbaarheidsregels en niet conforme vergoedingsregels;
15.    Een betere afstemming van de openbaarheidswetgeving op de diverse niveaus (federaal, regionaal, ...).
Een updaten van de regelgeving is een noodzaak: de bestaande Commissie die slechts adviezen kan nemen, is reeds bijna drie jaar niet meer rechtsgeldig aangesteld. Het secretariaat van de Commissie beschikt over onvoldoende middelen. De openbaarheid van bestuur kent wel een recht toe aan iedereen, maar weinig mensen weten van het bestaan en van de mogelijkheden van deze wetgeving af.


II. NOOD AAN BETERE BESCHERMING VAN HET JOURNALISTIEK BRONNENGEHEIM IN BELGIË

Het Europees Mensenrechtenhof heeft bij herhaling het journalistiek bronnengeheim erkend als een essentieel onderdeel van de expressievrijheid. Volgens de rechtspraak van het Hof mag een journalist in slechts heel uitzonderlijke omstandigheden door justitie verplicht worden om de identiteit van een bron te onthullen: “having regard to the importance of the protection of journalistic sources for press freedom in a democratic society and the potentially chilling effect an order of source disclosure has on the exercise of that freedom, such a measure cannot be compatible with Article 10 of the Convention, unless it is justifiable by an overriding requirement in the public interest” (EHRM 27 maart 1996, Goodwin t. United Kingdom en EHRM 25 februari 2003, Roemen en Schmit t. Luxembourg). In het arrest van 25 februari 2003 erkende het Hof: “la protection des sources journalistiques est l’une des pierres angulaires de la liberté de la presse. L’absence d’une telle protection pourrait être dissuader les sources journalistiques d’aider la presse à informer le public sur des questions d’intérêt général. En conséquence, la presse pourrait être moins à même jouer son rôle indispensable de « chien de garde » en son aptitude à fournir des informations précises et fiables pourrait s’en trouver amoindrie”. Het Hof benadrukt dat een huiszoeking in de redactielokalen of bij een journalist thuis of bij diens advocaat, ongeacht of nu wel of niet documenten in beslag worden genomen, als een bijzonder bedreigende maatregel moet worden beschouwd voor het journalistiek bronnengeheim. De verplichting tot getuigenis en nog meer een huiszoeking, inbeslagname of het registreren of afluisteren van (tele)communicatieboodschappen van een journalist zijn maatregelen die in principe niet in overeenstemming te brengen zijn met het journalistiek bronnengeheim zoals dit krachtens artikel 10 EVRM erkend is (vrijheid van expressie en informatie).

Enkele recente zaken hebben aangetoond dat er ook in België nood is aan een duidelijk wettelijk kader in verband met het journalistiek bronnengeheim (zie o.a. de NMBS-top tegen De Morgen, juni 2002). Na het arrest in de zaak Roemen en Schmit tegen Luxemburg wordt overigens uitgekeken naar het arrest van het EHRM in de zaak Martine Ernst e.a. tegen België. Op 25 juni 2002 verklaarde het Hof nl. de klacht ontvankelijk van enkele Belgische journalisten bij wie het gerecht in 1995 tot huiszoeking was overgegaan in het kader van het onderzoek betreffende de moord op de PS-politicus A. Cools. Huiszoekingen vonden toen ook plaats bij de redacties van De Morgen, Le Soir en de RTBF. Binnenkort oordeelt het EHRM of de Belgische overheid in deze zaak een voldoende bescherming heeft verleend aan het journalistiek bronnengeheim.

Of België nu wel of niet wordt veroordeeld in de zaak Martine Ernst e.a. is overigens niet echt terzake: duidelijk is immers dat het journalistiek bronnengeheim in België nog steeds onvoldoende bescherming geniet. Daarom werd enige maanden geleden een wetsvoorstel ingediend (G. Bourgeois, NV-A) dat een wettelijke basis wil bieden voor de erkenning van het journalistiek bronnengeheim in het Belgisch recht, geheel conform de rechtspraak van het EHRM en de beleidsdocumenten van de Raad van Europa. Door de vorige minister van Justitie, dhr. M. Verwilghen werd enkele weken geleden een omzendbrief opgesteld waarbij de leden van het Openbaar Ministerie ertoe worden uitgenodigd om het journalistiek bronnengeheim in toepassing van artikel 10 EVRM te ontzien. Maar meer dan een situering en beknopte synthese van de arresten in de zaken Goodwin en Roemen/Schmit biedt deze omzendbrief niet.

Daarom wordt, m.n. vanuit het perspectief van het belang van de onderzoeksjournalistiek, erop aangedrongen om duidelijker richtlijnen af te kondigen voor politie, parket en magistratuur om het journalistiek bronnengeheim effectiever te beschermen. Precies om meer duidelijkheid te creëren omtrent het toepassingsgebied, de uitzonderingen en de flankerende waarborgen van het journalistiek bronnengeheim werd op 8 maart 2000 door het Comité van Ministers van de Raad van Europa een aanbeveling goedgekeurd waarin de lidstaten ertoe worden uitgenodigd om het journalistiek bronnengeheim volgens een zevental basisprincipes beter te beschermen. Het “kraken” van journalistieke bronnen is slechts mogelijk onder een dubbele voorwaarde: voor justitie mogen er geen alternatieven (meer) beschikbaar zijn in functie van de waarheidsvinding in een bepaalde rechtszaak (subsidiariteit) én er moet een doorslaggevend belang in het geding zijn met een voldoende vitaal en ernstig karakter (proportionaliteit). Het is de hoogste tijd om de basisprincipes van deze aanbeveling ook in de Belgische rechtspraktijk effectief te integreren. De huidige omzendbrief van ex-Minister Verwilghen was een goede aanzet, maar kan daartoe zeker niet volstaan.


Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek

Zie ook de Aanbeveling van de Raad van Europa (8 maart 2000) - Recommendation 2000/7 “on the right of journalists not to disclose their sources”; E.H.R.M. 25 juni 2002, Martine Ernst and others v. Belgium, Appl. No. 33400/96; M. Simonis, “Perquisitions: L’AGJBP à Strasbourg”, Journalistes 2002/28, 1-3 en “Strasbourg. L’action des journalistes est recevable”, Journalistes 2002/29, 1-3; Parl. St. Kamer 2002-2003, nr. 2102/001, Wetsvoorstel tot bescherming van de informatiebronnen van de journalist (ingediend door G. Bourgeois) en Vz. Rb. Brussel (Eenz. Verz.) 29 mei 2002 en Vz. Rb. Brussel (Derdenverzet) 7 juni 2002, D. De Coninck en M. Vandermeir t. V. Bourlard, Euro Liège TGV en NMBS, AM 2002/6, 459.