'We hielpen mee aan een aantal grondige enquêtes en studies'
GEWIKT EN GEWOGEN - Zonder precisieweegschaal
(Brussel, 10-12-2002) - Een beetje ongemakkelijk voel je je wel als je erover moet oordelen of er geld kan worden toegestopt aan journalisten die gewoon hun werk willen doen. Want zeg nu zelf: 'onderzoeksjournalistiek' is op zichzelf toch een pleonasme? Journalisten horen zich te documenteren, te onderzoeken, te enquêteren en de onderste steen boven te halen om te achterhalen hoe de vork precies aan de steel zit in situaties, affaires, toestanden, machinaties, constructies, combines, afspraakjes, die de protagonisten liever verborgen houden voor het publiek. Nog ongemakkelijker word ik als de aanvraag van een journalist gesteund wordt door zijn of haar rijke opdrachtgever, een machtig uitgeversconcern, of omroepen zoals VRT of VTM. En ik ga helemaal over mijn nek als ik in hun aanbevelingen lees dat “ons redactiebudget ontoereikend is om een journalist drie/zes maanden aan één onderwerp te laten werken.” Het lef! Hoeveel maanden zou een journalist het kunnen uitzingen met de prijs van pakweg het decor van “Alles komt terug”?
En toch is het goed dat waar uitgevers het laten afweten, er alvast één instantie is die journalisten en andere publicisten de mogelijkheid biedt om hun werk te doen, ook als vooraf niet valt in te schatten hoeveel ieder woord dat tenslotte uit hun laptop komt zal hebben gekost. En dus heb ik ermee ingestemd om deel uit te maken van het clubje adviseurs dat aanvragen voor steun van het Fonds moet wikken en wegen. Hoe meer echte “investigation” hoe liever, zeker nu journalistiek voornamelijk schijnt te worden opgevat als het opvoeren van BV’s, en onderzoeksjournalistiek als het achterhalen van de eerste keer, de ergste zonde, de slechtste herinnering, hoeveel keer, het voorkeurcafé, het liefste boek, het ultieme moment, de verborgen kinderen, de laatste keer van diezelfde BV’s.
Moeilijke klus.
Veel aanvragen slaan op ondernemingen die al half weg zijn; ons ja of nee zal sommige aanvragers hebben bereikt terwijl ze al in Afrika zaten, of de laatste hand legden aan het boek dat hoedanook zou verschijnen. Moet het Fonds een project steunen dat er ook zonder die hulp zou zijn gekomen? Wie, zoals aanvankelijk ook ik, geneigd is daar ontkennend op te antwoorden, moet dan wel beseffen dat hij journalisten en publicisten die hun project koste wat het kost en desnoods zonder steun willen doorvoeren, benadeelt tegenover anderen die de kat uit de boom kijken voor ze aan het werk schieten. Hadden wij nee moeten zeggen tegen Brigitte Raskin voor haar eenzame zoektocht naar Christiaan II van Denemarken, omdat haar indrukwekkende “Hartenheer” er toch zou komen? (Raskin heeft het Fonds niets gevraagd en alleen van het Nederlandse Fonds voor de Letteren een reis- en werkbeurs gekregen.) Hadden wij nee moeten zeggen tegen Gui Polspoel en Pol van den Driessche als ze ons hadden aangeschoten voor hun “Koning en onderkoning”?
Nog een moeilijke: kan je een beurs geven aan iemand die op onderzoek wil in Groot-Britannië, met één t, of die Franse toestanden wil uitvlooien, maar de naam Mitterrand niet foutloos kan spellen? Mag je ervan uitgaan dat wie niet in staat is om zijn aanvraag in vlot Nederlands toe te lichten er bij het uitwerken van zijn project ook wel een potje van zal maken? En kan je iemand vertrouwen die een enquête wil uitvoeren, maar die in zijn aanvraag al laat blijken dat hij weet wat hij gaat vinden?
In weerwil van deze en andere twijfels, geloof ik dat de eerste jury van het Fonds niet zo slecht gewerkt heeft. Meestal waren Hugo de Ridder, ikzelf en twee juryleden die samen met twee vervangers nog een jaar in de anonimiteit zullen doorwerken het vlug eens met elkaar over wat de steun van het Fonds verdiende en wat daar te licht voor woog. We hebben het aanschijn van de Vlaamse pers niet veranderd, de geschiedschrijving niet beïnvloed, we hebben geen wereldschokkende revelaties in de hand gewerkt, we hebben geen hemeltergende toestanden laten blootleggen, maar we hebben meegeholpen aan het tot stand komen van een aantal grondige enquêtes en studies. Aan de andere kant hebben we geen geld toegestopt aan mensen die op kosten van het Fonds een halve of hele wereldreis wilden maken, noch aan wie bij het naderen van zijn oude dag, een fraaie bundel wilde uitgeven van zijn verzamelde artikelen en reportages. Dankzij de door ons opgedane ervaring zal het werk van de jury in de toekomst zeker nog verfijnder en trefzekerder uitpakken. Ik kijk er graag naar uit.
Tenslotte nog een woordje van excuus aan enkele journalisten die in de afgelopen twee jaar aanvragen hebben ingediend en bij wijze van referentie mijn naam hadden geciteerd. Soms belden ze me eerst om te vragen of ze me mochten noemen. Meestal kon ik niet zogauw een reden verzinnen om te weigeren, en zo kon het gebeuren dat mij ook in naam van Karel Anthierens werd gevraagd een project te steunen met geld van het Fonds. – Het heeft onze beslissing nooit beïnvloed, gunstig noch ongunstig, maar nu mijn naam als uittredend jurylid wordt bekend gemaakt, hoop ik dat ik niet een paar vrienden verlies. Blijven proberen, jongens, misschien is de gedeeltelijk nieuwe jury jullie gunstiger gezind.
En ik wil nu wel eens in een jury zitten waar presentiegeld wordt betaald.
Karel Anthierens,
uittredend jurylid.