We gaan het missen, onze driemaandelijkse juryvergaderingen van het Fonds Pascal Decroos. Josse Abrahams, communicatieverantwoordelijke Koning Boudewijnstichting, neemt afscheid van de functie als jurylid bij het Fonds.
Trees en ik hebben het er de laatste maanden verschillende keren over gehad. Misschien maken we een schaduwjury, grapten we dan. Nochtans was het deel uitmaken van de jury geen sinecure. Het aantal aanvragen ging de afgelopen jaren sterk vooruit. De dossiers lezen vergt een extra inspanning bovenop de dagelijkse en professionele activiteiten.
Maar ik heb het met plezier gedaan. Het was een gelegenheid om op geregelde tijdstippen terug te denken aan Pascal Decroos die ik in onze prille journalistiekjaren tegenkwam op de redactie van het blad Kampus. Ergens in mijn lade ligt nog een foto van een interview dat we beiden met Leo Tindemans afnamen. Ik denk er met heel veel warmte aan terug en ben blij dat de naam van Pascal voortleeft in een belangrijk instrument voor de journalistiek.
De jury was een heerlijke manier om de vinger aan de pols van de journalistiek te blijven houden. En die pols klopt gezond, zoveel is duidelijk. De kwaliteit van de ingediende projecten was heel dikwijls erg groot en leidde ook geregeld tot journalistieke hoogstandjes, maar daar komen we verder nog op terug. In 2003 heb ik de journalistiek, die ik 15 jaar bedreef bij de krant De Morgen, achter mij gelaten om communicatieverantwoordelijke te worden van de Koning Boudewijnstichting. Ik was dan wel geen journalist meer, maar het vak, de mensen die ermee bezig zijn en de plaats van de media in de samenleving blijven mij enorm boeien. Noem het gerust een passie. Alles wat erover verschijnt trekt mijn aandacht. De jury van het Fonds was dus een perfect instrument om het ‘wereldje’ te blijven volgen en sloot perfect aan bij mijn beroepsbezigheden. Als communicatieverantwoordelijke moet je namelijk ook goed de media monitoren. Het is essentieel om te weten wat leeft bij je gesprekspartners.
Jureren in tijden van mediakritiek
Nog maar twee jaar geleden verscheen het boek Media & Journalistiek in Vlaanderen van Johan Sanctorum en Frank Thevissen. Het werk van meerdere auteurs en van wisselende kwaliteit, had wel de verdienste om een discussie over mediakritiek, of vooral het gebrek daaraan, aan te zwengelen. De stelling luidde toen dat een kritische benadering van de media in Vlaanderen niet bestond. Op twee jaar tijd is er duidelijk iets veranderd. Het aantal boeken, artikels en vooral discussies over de rol van de media in het algemeen of naar aanleiding van specifieke zaken, kende een echte boost. De grote algemene media (zowel print als audiovisueel) stonden geregeld in het middelpunt van discussie met pro’s en contra’s, soms met harde slagen onder de gordel. Mensen bekijken de media steeds meer met argusogen. Het is al voldoende gezegd dat de media onderaan de vertrouwensbarometer bengelen.
De jury ging publieke discussies niet voorbij. Anders dan voor vele anderen, was onze mening niet vrijblijvend. Soms vonden we het jammer dat we niet met naam en toenaam konden tussenkomen. Maar goed, we hadden de regels aanvaard en hielden ons eraan. Al gaf dat soms wel grappige situaties waarbij journalisten bij mij terecht kwamen met een vraag voor steun aan de Koning Boudewijnstichting en verwezen naar het Fonds Pascal Decroos. Soms verwees ik hen door naar het Fonds waarbij ik op de vlakte moest blijven over mijn kennis van de werking ervan.
Relevantie
De kritiek op de media heeft ons als jury aangezet om heel goed na te denken over de toegepaste criteria. Daarbij raak ik aan een zwak en gelijktijdig ook sterk punt van het Fonds. Ik denk dat de criteria voor het al dan niet goedkeuren van een dossier afhankelijk van de jurysamenstelling zijn. Zo evolueert het Fonds mee met de visies op journalistiek in de samenleving.
Relevantie bijvoorbeeld. Voor mij moet het project een meerwaarde betekenen voor de samenleving, en dan specifiek de Vlaamse gemeenschap. Dat betekent niet dat het om Vlaamse thema’s moet gaan. Internationale thema’s zijn relevant voor Vlaamse lezers, kijkers en luisteraars, maar het ijkpunt moet de Vlaamse mediagebruiker zijn. Uiteindelijk gebruikt het Fonds Vlaams belastinggeld. Toch staan sommige aanvragen heel ver van dit criterium. Het aanvoelen van wat al dan niet relevant is, is evenwel een probleem want het is heel subjectief. Binnen de jury heeft dit tot diepgaande discussies geleid.
Elk dossier weegt het panel op basis van de oogst van het trimester af. We moeten harde beslissingen nemen als veel kwalitatieve projecten gelijktijdig op de jurytafel liggen en de financiële middelen op hun einde lopen. Ik kan mij indenken dat afgewezen aanvragers soms op hun honger blijven over de motivatie. Toch heb ik het gevoel dat iedereen de uitleg krijgt overeenkomstig met de stemming en de sfeer van de jury.
Maar een negatieve uitleg schiet nu eenmaal altijd te kort. Soms antwoorden afgewezen beursaanvragers ontgoocheld. Boerse hoofdredacteurs kunnen fel reageren. Zij die het maar normaal vinden dat het project van hun journalist op de meeste steun kan rekenen en dat die nitwits van de jury gewoon niet het recht hebben om vraagtekens bij het project te plaatsen.
Kwaliteitsjournalistiek is niet dood
Ik heb echt geen zin om mee te huilen met de wolven dat de kwaliteit van onze journalistiek achteruit gaat. In de afgelopen vier jaar heb ik zeer goede journalistieke verhalen gezien. Met plezier verwijs ik naar volgende projecten: Kristof Clerix verrichtte baanbrekend werk in het openen van archieven van de Koude Oorlog en vond daarbij de juiste toon. Georges Timmerman legde de achtergronden van de zaak Belliraj bloot. Gie Goris voltooide recent nog zijn magnum opus over Afghanistan in Opstandland. Cathérine Vuylsteke kon verschillende malen op steun rekenen ondermeer voor Onder mannen over het verzwegen leven van Marokkaanse homo’s. Het gaat hier telkens over boeken, maar het Fonds ondersteunde in dezelfde periode ook talrijke onderzoeksverhalen in kranten en magazines. Dat is ook een punt van kritiek. Onder druk van uitgevers wordt té snel voor een boek gekozen terwijl sommige verhalen beter als reeks in een krant of een magazine verschijnen. Anderzijds denk ik ook terug aan het beklijvende boek De Bloedkamer van Wim Van Den Eynde en Filip Meert. Die laatste belandde 45 maanden in de gevangenis. Mijn aanvankelijke scepsis met het idee dat de man een journalist voor zijn kar had gespannen om wraak te nemen op zijn rechters, ebde pagina na pagina weg. Een verbijsterend verhaal over onmacht, onkunde en kwaad opzet waarrond het achteraf angstaanjagend stil bleef.
Al deze projecten kregen financiering en waren wellicht niet zonder dat kleine beetje geld verschenen. Want laat het duidelijk zijn dat de meeste steun van het Fonds slechts een deel van het noodzakelijke budget was.
Er zijn in Vlaanderen een aantal mensen met originele ideeën en een brede kijk op de actualiteit. Zij slagen erin om een sterk verhaal op basis van verregaande research te brengen. Zij nemen en krijgen de tijd om iets uit te werken. Misschien gebeurt dat niet altijd met de volledige steun van hun mediabedrijf, al is die er geregeld wel. Dat brengt ons dan bij de discussie of het niet de taak is van het medium zelf om een goed project te financieren. Het antwoord is overduidelijk en volmondig ja. Maar verlies niet uit het oog dat Vlaanderen een kleine markt is met een limiet aan oplage en dus ook aan inkomsten. Toch moeten uitgevers middelen blijven vrijmaken voor inhoud en kwaliteit van hun product en niet enkel naar reclame-inkomsten kijken. Als het product niet meer aan de normen beantwoordt, zal het niet blijven verkopen.
Maar zelfs als er meer geld van de uitgevers naar speciale onderzoeksprojecten zou gaan, zal de vraag naar financiering blijven bestaan en zal een rol voor het Fonds Pascal Decroos zijn weggelegd. Zonder het Fonds zouden een aantal interessante dossiers er nooit gekomen zijn. Als jurylid kan ik daar alleen maar fier op zijn.
Auteur: Josse Abrahams
Communicatieverantwoordelijke Koning Boudewijnstichting
Ex-journalist en mediawatcher