2018-12-14

BRUSSEL - "Een beetje journalist herken je aan de bonte blik. Om zich heen, over de schouder èn vooruit – bij voorkeur allemaal tegelijk. In het besef dat alleen breed kijken zich laat verdiepen." Ingrid Vander Veken blikt kritisch, maar tevreden terug op haar tijd als jurylid.  

Eens journalist, altijd journalist. De omstandigheden willen wel eens variëren. Maar de passie, of beter de belangstelling waaraan die passie ontspruit, blijft: alles, of toch zoveel mogelijk willen weten. Over de wereld, over wie en wat hem draaiend houdt. Hier en elders, vroeger en nu en straks.

Een beetje journalist herken je aan de bonte blik. Om zich heen, over de schouder èn vooruit – bij voorkeur allemaal tegelijk. In het besef dat alleen breed kijken zich laat verdiepen.

Soms oogt het daar beneden verrukkelijk, vaak ronduit vreselijk. Als je de blik niet afwendt, is dat in de hoop zo dicht mogelijk te komen bij wat met een groot woord waarheid heet. Er bestaat een ander woord voor wat dat soort zien oplevert. Inzicht.

Op dat willen weten stapelt zich bij een journalist het willen delen. Ingegeven door de overtuiging dat kennis een onvervreemdbaar recht is, een bron van verrijking en verbetering. Maar omdat de wereld nu eenmaal is wat hij is, is weten ook een bron van tegenstrijdige emoties. Boosheid en ergernis, hoop en vrees, tevredenheid en teleurstelling.

Tevredenheid

Ze zijn mij vertrouwd gezelschap, die emoties. Ook al sta ik niet meer midden in het vak maar aan de zijlijn, ook al heb ik het ene schrijven geruild voor het andere. Ik hoef me maar te wagen aan een opiniestuk of onderzoek te verrichten voor een boek, en daar maken ze al hun opwachting. Hoe zouden ze dat dan niet doen gedurende de vier jaar dat ik jurylid was van het Fonds Pascal Decroos? En jazeker, ik heb ze de revue zie passeren, stuk voor stuk.

Om te beginnen: ik ben tevreden. Tevreden, omdat het geweldig is dat de herinnering aan een journalist zoals hij hoort te zijn, op deze wijze levend wordt gehouden. Tevreden, omdat er zoiets bestaat als het naar hem genoemde Fonds Pascal Decroos, waar journalisten met onderzoekambities kunnen aankloppen voor steun. Tevreden, omdat ze dat daadwerkelijk doen, in toenemende mate zelfs.

In het kielzog van zoveel tevredenheid komt als vanzelf hoop aangestormd. Dat het deze aanvragers ook zal lukken, dat het wat wordt met hun onderzoek. Maar zodra je hun dossiers tegen het licht houdt, roept die hoop vragen op. En niet van de minste.

Geen hoogdagen

Natuurlijk is het verheugend dat meer en meer kandidaten de weg vinden naar het Fonds Pascal Decroos. Het onderstreept niet alleen het belang ervan, het toont ook aan dat journalistiek een begerenswaardig vak is en blijft.

Dat is niet evident in tijden van fake news, waarin ernstige nieuwsgaring al te vaak overschaduwd wordt door ongezond neuzelen of inhoudsloos amusement, waarin journalisten door autoritaire machthebbers worden uitgespuwd als ze al niet spoorloos raken. Nee, dit zijn geen hoogdagen voor de vrijheid van mening in het algemeen en voor de vijfde macht in het bijzonder.

Ik sta met die bekommernis niet alleen. Ze klonk ook door in de gesprekken die ik voor de nieuwssite Apache voerde met tenoren van de journalistiek. Ze kleurt jaar na jaar op onrustwekkende wijze de rapporten van de internationale auteursvereniging PEN, waarvan behalve literaire schrijvers ook editorialisten deel uitmaken. Des te urgenter lijkt het mij voor de pers zijn taak ernstig te nemen, zijn kritische zin niet laat verdampen. 

Leg de bij het Fonds Pascal Decroos ingediende dossier onder de loep, en daar openbaart zich het DNA van die pers. Beroep kunnen en moeten doen op het Fonds is niet hetzelfde. Kunnen wijst op een mogelijkheid, moeten op een noodzaak.

Wanneer steeds meer wegen naar het Fonds leiden, betekent dat dan misschien dat er steeds minder andere wegen zijn? Of dat de wegen die er ooit waren zijn afgesneden door wegversperringen? Prikkeldraad, gevlochten uit gekrompen budgetten en commerciële overwegingen?

Ik hoop van niet, ik vrees van wel. Een uitgeverij wil wel een boek uitgeven, maar niet bijdragen tot de research waarop het steunt. Een krant of een tijdschrift is wel geïnteresseerd in een artikel, maar krijgt dat liefst gratis of aan dumpingprijs toegeleverd. Een nieuwszender ziet wel brood in spraakmakende reportages, op voorwaarde dat het die niet hoeft te financieren. Zelfs niet als die nieuwszender in kwestie een overheidsinstituut is, tot wiens taak informatie statutair behoort.

Verwacht van mij geen begrip voor de schaamteloosheid waarmee in die gevallen de eigen verantwoordelijkheid wordt afgeschud, de vanzelfsprekendheid waarmee initiatiefnemers worden doorverwezen naar het Fonds Pascal Decroos. De bestaansreden daarvan is onderzoek mogelijk maken, en daar toegewijde journalisten bij helpen. Niet tekorten opvullen die elders uit gemakzucht of inhaligheid worden geduld. Dit ergert mij, het maakt mij boos.

Het kaf en het koren 

Die boosheid zonder meer afwentelen op de indieners van dossiers, is geen optie. Immers, de taak van een jury bestaat erin het kaf te scheiden van het koren. Alleen leert een duik in de almaar stijgende stapel dossiers je dat er verschillende soorten kaf zijn.

Er is grof, opvallend grof kaf. Aanvragers, die het Fonds houden voor een jackpot, een reisagentschap, een kip met gouden eieren. Die hun zogenaamd journalistiek project gebruiken als schaamlap voor een bij voorkeur royaal budget, dat blijk geeft van nattevingerwerk of bulkt van gebakken lucht. Dit soort dossiers hebben mijn talent voor verontwaardiging vurig aangewakkerd, maar maakten het me tegelijk makkelijk. Weg hiermee, ga kloppen aan een andere deur!

Maar dan dat andere kaf. Het overwegend jonge kaf, gedreven door meer idealisme dan gezond verstand. Kaf, dat ervan uitgaat dat gebrek aan ervaring de beste insteek is voor de meest complexe dossiers, dat nieuws relevanter is naarmate je het verder van huis gaat zoeken. Bij die dossiers ontroerden me de naïviteit en het enthousiasme, ergerden me het gebrek aan realiteitszin en vakkennis. Maar in dit geval had mijn ergernis meer van teleurstelling dan van boosheid. Er lag zowaar een vleugje hoop in besloten. Ooit, misschien?

Geloof me, het was geen sinecure, het kaf van het koren te scheiden. Maar het was een verademing journalistieke projecten te mogen beoordelen, enkel en alleen op hun intrinsieke waarde. Kon men zich op redactievergaderingen of bij uitgeverijen maar diezelfde luxe veroorloven. Het zou het vak zeer ten goede komen.

Want wat dan overblijft, is koren. Een doordacht opzet, een realistisch budget, een relevant en origineel onderwerp. Aanvragers met een bewonderenswaardige gedrevenheid, of het nu gaat om starters of oude ratten in het vak. Eén hebben ze ding gemeen, die blik waarmee ze kijken en waaraan je weet: eens journalist, altijd journalist.

Niets is zo mooi als een wuivend korenveld. En in weerwil van alle voorbehoud waarmee ik aan deze balans ben begonnen, bestaan ze nog, die wuivende korenvelden.

Ik zie er als op opiniepagina’s een debat losbarst, niet om de polarisatie op te drijven maar om de geest te slijpen. Ik zag er recent een bij de jongste verkiezingen, toen de VRT zijn strafste talenten inzette.

En ja, ik heb er gezien bij het Fonds Pascal Decroos, wanneer na rijp beraad de oogst werd binnengehaald, met halmen rijk aan waar echte journalistiek om draait. Willen weten, en dat weten delen. Inzicht.

 

tekst: Ingrid Vander Veken

foto: Koen Broos